Een close-up uit vroegere tijden
Pieter Breugel & het 11e venster van de Reli-Canon
Johan Valstar
Intro
Onlangs raakte ik met een collega aan de praat over de lezenswaardige publicatie Beeldenstomers en bruggenbouwers (2008). Daarin worden 33 belangrijke historische momenten uit de Nederlandse religiegeschiedenis beschreven, als een noodzakelijke aanvulling op de zogenoemde canon van de Nederlandse geschiedenis (2008). Deze canon biedt met behulp van 50 vensters een overzicht van ´wat iedereen in elk geval zou moeten weten van de geschiedenis en cultuur van Nederland´. We vroegen ons af of de uitgevers van godsdienstmethoden inmiddels gebruik maken van de 33 vensters op de religiegeschiedenis. En tevens of die vensters een rol spelen in het vakdomein godsdienst / levensbeschouwing van de lerarenopleidingen basisonderwijs. Wanneer we mogen afgaan op onze contacten in het opleidingsonderwijs, laat zich vermoeden dat de thematiek van de kerk-, of religiegeschiedenis, op dit moment bij een groot aantal Pabo's geen deel meer uitmaakt van het reguliere opleidingsprogramma. Wanneer dat vermoeden juist is, laat de keerzijde zich raden. Leraren basisonderwijs zullen op termijn niet meer beschikken over de benodigde elementaire kennis om basale cultuur-historische noties van religieuze en godsdienstige aard voor hun leerlingen te ontsluiten.
Mentaliteitsgeschiedenis
Alleen al vanwege dat gegeven zou ik willen pleiten voor een fundamentele herwaardering en een eigentijdse upgrade van de kerk-, of religiegeschiedenis. En dan bij voorkeur vanuit biografische beschrijvingen van mensen van vroeger (zie hier enkele voorbeelden uit de meer recente geschiedenis ), die op de een of andere opmerkelijke manier vanuit godsdienstige oriëntaties richting en inhoud hebben gegeven aan hun levensloop. Daartoe leent zich bijvoorbeeld de conceptuele benadering van de mentaliteitsgeschiedenis, zoals die door prof. Huizinga reeds in 1916 werd toegepast in zijn meesterwerk Herfsttij der Middeleeuwen. Zie voor de volledige tekst van zijn werk, waarvan in 1969 de 11e editie verscheen, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.
Toegevoegde waarde
In een eerdere V&O-Column over Pieter Breugel heb ik de kwestie van het vervreemding veroorzakende effect van de historische afstand ter sprake gebracht en gewezen op de noodzaak en het belang van de inbreng van relevante achtergrondinformatie vanuit historische contexten. Als daarin wordt voorzien, kunnen aankomende leraren basisonderwijs in principe tot een beter verstaan komen van voorstellingen uit het verleden die zij niet binnen hun eigen horizon kunnen plaatsen, omdat zij eenvoudigweg niet over de nodige voorkennis beschikken. Wanneer aan de cognitieve voorwaarde van voorkennis wordt voldaan, is het nog maar de vraag of aankomende leraren en leerlingen in het basisonderwijs werkelijk geïnteresseerd zullen zijn in het betreffende onderwerp en de betreffende persoon uit de verleden tijd. Dat valt daarentegen wel te verwachten wanneer zij in het onderwijsaanbod iets van ´het menselijke gezicht´ en daarmee iets van zichzelf kunnen herkennen. Vandaar ook mijn voorkeur voor biografische benadering. Om daarvan een enkel voorbeeld te geven: bij de behandeling van Maarten Luther op de Pabo Windesheim heb ik door de jaren heen gebruik gemaakt van de boeiende beschrijving van zijn levensloop door Erik Erikson (De jonge Luther, Amsterdam, 1982). Achteraf werd mij duidelijk dat deze invalshoek spoorde met de optiek van de mentaliteitsgeschiedenis die een intrinsieke toegang kan geven tot bestaanservaringen van mensen uit lang vervlogen tijden. Zolang de toegevoegde waarde van de levensloopbenadering zich inderdaad laat realiseren, behoren vensters uit de kerk-, of religiegeschiedenis, althans naar mijn opvatting, deel uit te maken van 1) het opleidingscurriculum van de Pabo's en 2) de methoden voor het domein godsdienstonderwijs / levensbeschouwing in het basisonderwijs.
Pieter Breugel
Pieter Breugel staat bekend als de belangrijkste Vlaamse schilder van de 16e eeuw. Het weinige dat we van hem weten komt uit indirecte bronnen en is grotendeels te danken aan een passage uit het door Carel van Mander geschreven Schilderboeck (1604). Vermoedelijk is Pieter omstreeks 1520 / 1525 geboren. In 1551 staat hij als vrije meester Peeter Brueghels vermeld in het register van het Sint-Lucasgilde van Antwerpen. Uit het register van de Kapellekerk in Brussel blijkt dat Pieter in 1563 trouwde met Maria (‘Mayke') Coecke (circa 1545 - 1578), de dochter van zijn gerenommeerde leermeester Pieter Coecke van Aelst. De prenten van de getalenteerde Breugel, zoals de bijgaande voorstelling van de Charitas vonden bij een breed publiek ingang. Vanaf 1559 vestigde Pieter al snel zijn reputatie als kunstschilder. Hij vervaardigde onder andere landschappen, religieuze en profane voorstellingen en tal van volkstaferelen. Tot de verzamelaars van zijn werk behoorden welgestelde burgers, de kardinaal-aartsbisschop Granvelle en buitenlandse vorsten. Van Pieter zijn ongeveer veertig schilderijen en zestig prenten bewaard gebleven. In 1569 kwam hij vroegtijdig te overlijden. Zijn vrouw Mayke bleef achter met hun zoontjes Pieter (1564-1638), Jan (1568 - 1628) en een dochtertje Maria. De beide zonen zouden later in het voetspoor van hun vader treden en respectievelijk als ‘de helse Breughel' en ‘de fluwelen Breughel' veel bekendheid verwerven.
Kijk op het leven
Voor het werk van Pieter Breugel bestaat tot op de dag van vandaag grote belangstelling. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan zijn trefzekere weergave van de aard en de natuur van de mens. Wat Breugel in zijn tijd waarnam, werd door hem uit de losse pols getekend en geschilderd. Breugel begon, - haaks op de gangbare praktijk van toen, al te schilderen nog voor hij alle details had bedacht. Carel van Mander typeert de welhaast komische inslag van Breugel met de uitspraak: ‘Er zijn maar weinig werken van zijn hand, waar je naar kunt kijken zonder in de lach te schieten.' Van Mander heeft gelijk: Pieter Breugel verstond als geen ander de kunst om het dagelijkse leven op een verassende manier weer te geven. En we kunnen ons niet aan de gedachte onttrekken dat hij zijn voorstellingen veelal meer ter lering heeft bedoeld, dan als vermaak.
Turbulente tijd
Afgezien van zijn artistieke kwaliteiten, dienen we ons te realiseren dat Pieter Breugel in een uiterst turbulente tijd leefde. In de periode waarin hij als tekenaar en schilder emplooi vond, escaleerden de situatie in Vlaanderen langzaam maar zeker tot een onomkeerbaar politiek en maatschappelijk drama. Een jaar na de explosieve Beeldenstorm (1566), die voortkwam uit de deplorabele situatie en uitzichtloze armoede en het opkomend calvinisme,
hield de Spaanse legeraanvoerder hertog Alva zijn intocht in Brussel (1567) om de toenemende protesten tegen het Spaanse gezag te onderdrukken en de orde hardhandig te herstellen. Hij liet op de Grote Markt in Brussel 18 edelen onthoofden op verdenking van majesteitsschennis en hoogverraad . In 1568 overkwam de katholieke graven van Egmond en van Horne, die nota bene hun trouw betuigden aan de Spaanse koning, hetzelfde lot. Prins Willem van Oranje, de rijkste en belangrijkste edelman in de Nederlanden, wist ter nauwer nood naar Duitsland te vluchten. Hij ontwikkelde zich tegen wil en dank tot de leider van de opstandelingen. Tegelijk probeerde hij verzoenend op te treden. Van religieuze scherpslijperij, zowel van protestanten als van katholieken moest hij niets hebben. In 1573 keerde Alva na de mislukking van zijn missie terug naar Spanje. Tot dat moment waren in totaal 1073 tegenstanders door zijn ´Bloedraad´ geëxecuteerd. Zo´n 11.130 personen waren verbannen. We mogen er van uitgaan dat Breugel het meedogenloze optreden van de Spaanse bewindvoerders van dichtbij in Brussel heeft meegemaakt. Hij was daar namelijk sinds zijn huwelijk (1563) met Mayke woonachtig. Voor meer informatie over de tijd van toen verwijzen we naar het internet.
>>> Lees verder
|